Tropheus Story I – Het geslacht Tropheus

dit artikel is deel 1 uit een serie van 6, geschreven door Erwin van Agtmael
foto’s zijn van Bart Jansen, tenzij anders vermeld.

Het geslacht Tropheus is afkomstig van het Tanganjikameer in Zuid-Oost Afrika, en is van bij aanvang af het voorwerp geweest van een grote belangstelling zowel vanwege wetenschappers als van aquariumliefhebbers. De eerste exemplaren van het geslacht werden gevangen en beschreven in 1898! In die tijd waren vangst, bewaring, en transportmogelijkheden zeer beperkt in Afrika en er kwamen alleen geconserveerde exemplaren naar Europa om er nader bestudeerd te worden. Deze beschrijvingen waren een begin, en hoe recenter, des te beter worden deze uitgevoerd. Hoofdzakelijk komt dit omdat men nu in staat is levende exemplaren te verzenden voor nadere studie en omdat aquariumliefhebbers nu de gelegenheid hebben deze dieren in optimale omstandigheden te verzorgen. Zodoende kan men met de praktische ervaring van de liefhebber en het dikwijls theoretische werk van de wetenschapper een goede beschrijving geven van deze dieren. Verder is men nu in staat om de Tropheus in zijn natuurlijk biotoop te observeren en dit bracht toch wel een revolutionaire vooruitgang in de aquaristiek. Dit maakt dat de gewone liefhebber een goed inzicht krijgt over het uitzicht van het biotoop, welk type vis er gevonden wordt, welk voedsel het dier nodig heeft en aan welke voorwaarden het water moet voldoen. Ook weet de aquariumliefhebber nu dikwijls uit de éérste hand welke types en kleurvarianten er bestaan en hoe men ze op de beste manier kan verzorgen en kweken. 

Al deze zaken zal ik in de volgende hoofdstukken zoveel mogelijk uitdiepen. Verder in dit artikel ga ik in op de verschillende typen en kleurvarianten die men tot nu toe kennen van de verschillende soorten. Verder wordt er in deze bundel ook aandacht besteed aan het gedrag en de aanverwante factoren die interessant zijn voor de aquariumliefhebber en die mogelijk helpen bij het dagelijks verzorgen en het kweken van de eigen Tropheus vissen. Alle problemen zijn dus in hun eigen hoofdstuk ondergebracht en daarom is het misschien niet misplaatst te beginnen met een grondige uitdieping van het begrip: 

“De Tanganjika cichlide Tropheus”
De Tropheus is een middelgrote cichlide, die endemisch leeft in het Tanganjikameer. Hij komt voor in relatief grote groepen, in betrekkelijk laag water langs de oevers van het meer, daar waar de kust rotsachtig is. Hij is een algeneter (afgrazen) die normaal polygaam is en een muilbroeder die uiterst agressief kan zijn. Binnen elk van de bestaande soorten komen verschillende kleur-varianten voor. 

De Tropheus familie 
De Soorten.
Tot op heden zijn er 5 soorten van het geslacht wetenschappelijk beschreven, namelijk: 
• Tropheus moorii (Boulenger 1898)
• Tropheus duboisi (Marlier 1959)
• Tropheus brichardi (Nelissen & Thys van den Audenaerde 1975) 
• Tropheus moorii kasabae (Nelissen 1977)
• Tropheus polli (G. Axelrod 1977)

Tropheus moorii (Boulenger, 1898)
De eerste Tropheus moorii beschrijving dateert van 1898 en is het werk van G. Boulenger. De soortnaam moorii is afkomstig van J.E.S. Moore, die deelnam aan de vangstexpeditie en die later o.m. het boek “The Tanganyika problem” schreef.
De verschillende manieren die gebruikt werden om TM te determineren werden door de tijden heen heftig bediscussieerd en verschillende kleurvarianten werden verkeerdelijk in verschillende soorten ingedeeld. Dit gebeurde zowel in de wetenschappelijke als in aquaristische middens.
Er waren dus uiteenlopende meningen over het feit hoe TM juist beschreven moest worden. Dit wordt het best toegelicht met enkele voorbeelden. Boulenger beschreef in 1898 de soort als een 115mm grote donkerbruine vis, met een blauwwitte vlek op de flanken en een gelige buik. In 1956 beschrijft Max Poll zijn grootst gevangen exemplaar van 126mm als volgt: oog klein, mond groot en onderstandig geplaatst. De tanden in het voorste deel van de bek zijn voorzien van twee punten, de andere zijn driepuntig (tricuspied). De kleur beschreef Poll als bruinachtig. 

Tropheus moorii ‘Kasakalawe’

Kleur beschrijvingen werden steeds op dode dieren uitgevoerd. (gevangen met de hengel, met het net of gedynamiteerde vissen). Levende vissen werden beschreven als olijfgroen met gele buik. De flanken zijn dan voorzien van onregelmatige goud- gele vlekken en strepen. Boven de borstvinnen bevindt zich een grote oranje-bruine vlek. De vinnen zijn grijs, terwijl de rug en staartvin afgezoomd is met citroengele vlekken. Deze beschrijvingen komen van gevangen exemplaren van vangstation 319.
In Max Poll’s werk van 1956 “Poissons cichlidae” wordt verwezen naar verschillende vangstations en we lezen bijv. dat bij station 217 exemplaren werden gevangen met een groter langwerpig kersenrode vlek op de flanken. Rug-, aars- en buikvinnen bevatten eveneens voor het grootste deel de zelfde kleur. Max Poll ving zijn dieren hoofdzakelijk op een diepte van 4 meter en observeerde muilbroedende wijfjes met eieren die juist uitkwamen. Het grootste ei had een diameter van 3mm.
Fryer en Iles vermelden in 1972 in hun omvangrijk werk “The Cichlid Fishes from the Lakes of Africa” talrijke verschillende kleurpatronen zoals bv. een bruin type met een beschrijving die zweemt naar een andere soort Tropheus, nl. TB. Deze voorbeelden tonen duidelijk aan hoe verscheiden het kleurpatroon van TM kan zijn, terwijl alle varianten toen toch tot dezelfde varianten werden gerekend. Verdere studies hebben wel aangetoond dat er een aantal ondersoorten en nieuwe soorten bestaan. De eerstgenoemde beschrijvingen van TM zijn allen afkomstig uit het noordelijk deel van het meer, omdat dit vroeger het best te bereiken was. Vandaag is men in staat alle delen van het meer te bereiken, als de politieke situatie van het betreffende land het toelaat. De landen rond het meer Congo, Tanzania, Burundi en Zambia zijn niet allemaal vlekkeloos op dit gebied. Samen met de betere bereikbaarheid is ook de vangst en exporttechniek er op vooruitgegaan, zodat nu toch al een hele reeks kleurvarianten onze aquaria bereiken. Dit heeft wel met zich meegebracht dat de systematiek van al deze nieuwe varianten voor grote problemen kwam staan. Er zijn nl. bepaalde varianten die wel in aquariummiddens bekend zijn maar nog niet bij de systematici. Vanzelfsprekend trachten wetenschap- en aquariummiddens met elkaar samen te werken maar op dit punt blijven toch nog een heleboel misverstanden bestaan, en het is nog de vraag of dit wel ooit op een degelijke samenwerking zal uitlopen.

Laten we na deze beschouwing even TM van naderbij bekijken. 

Uit de verschillende wetenschappelijke beschrijvingen blijkt dat de gemiddelde lengte van de volwassen moorii’s in het meer 20mm bedraagt. We kunnen dus van een middelgrote cichlide spreken. Het compacte torpedo-achtige lichaam is voorzien van krachtige vinnen wat hem in staat stelt om met groot gemak tussen de rotsen door te schieten, vijanden te ontwijken door snelle wendingen en op korte afstand snel te kunnen vertrekken. Om echter lange afstanden snel te kunnen zwemmen is de bouw van zijn lichaam niet geschikt, hiervoor is eerder een lang en smal lichaam vereist. Verder weten we ook dat Tropheus absoluut aan de rotskust gebonden is. De muil is erg breed en dwars geplaatst met een betanding die ideaal is voor het afgrazen van algen.
Vermits Tropheus moorii het langst bekend is en ook het eerst beschreven, is het logisch dat we zijn type zullen gebruiken als uitgangspunt voor alle beschrijvingen en vergelijkingen met de andere en later beschreven soorten en ondersoorten van het geslacht Tropheus.
Diegenen die de literatuur wat bijhouden heeft het misschien wat verwonderd dat de naam Tropheus annectens in deze lijst niet voorkomt. Deze soort werd beschreven in 1900 door Boulenger maar werd bij nadere beschouwing als een synoniem van Tropheus moorii beschouwd. In een van zijn beschrijvingen vernoemd Max Poll zeer kort Tropheus annectens. Voor mij ziet het er echter uit dat de tekening van Boulenger uit 1900 eerder een Tropheus brichardi voorstelt. Ook vermeld Boulenger in zijn beschrijving dat de kleur van TA bruinachtig is wat ook naar TB wijst. Er is dan ook heel wat afgediscussieerd geworden over de overgang van TA naar TM, maar echte conclusies zijn wetenschappelijk nooit getrokken.
Als vangstplaats voor TA wordt Albertville (Kalemie) opgegeven wat er dan weer op wijst dat het onmogelijk om een TB kan gaan vermits die voorkomen aan de andere kant het meer in de buurt van Nyanza. Verder wordt als kenmerk voor TA het aantal vinstralen opgegeven dat zou verschillen van TM, (5 harde i.p.v. 4) maar het merendeel van de populatie zou echter toch maar 4 harde vinstralen hebben. Verder gebeurde de beschrijving op twee geconserveerde exemplaren en is er sindsdien weinig over geschreven ook al omdat de vangstplaats in rebellengebied ligt in Congo wat de plek zo goed als ontoegankelijk maakt. Wie wil kan zelf zijn besluiten trekken na raadpleging van de bestaande literatuur.

Tropheus duboisi ‘Maswa’

Tropheus duboisi (Marlier 1959)
In 1959 werd deze Tropheus beschreven. Het was de Tropheus duboisi die door Marlier uitvoerig werd gedefinieerd, terwijl tegelijkertijd de kennis van de reeds lang voordien beschrevenTropheus moorii door dezelfde auteur werd uitgediept. Het grootste gevangen exemplaar van de TD was 10,4cm groot en was een volwassen wijfje. Marlier voert aan dat mannetje van TD in het algemeen groter is dan het vrouwtje.
Er zijn geen grote morfolologische verschillen met TM maar factoren zoals gedrag, kleur-tekening bij de jongen, plaatsen en diepten waarop hij voorkomt, waren voldoende opdat dit type een zelfstandige soort zou kunnen zijn nl. Duboisi.
De naam Duboisi stamt af van J. Dubois, een lid van een vangstexpeditie die plaatsvond bij Bemba in 1957. In tegenstelling met de TM die reeds werd gevangen in relatief laag water werden deze exemplaren van de TD gevangen op diepten van 3 tot 12 meter. Tegelijk met de beschrijving van Marlier tekende N. Leloup enkele van de gevangen exemplaren zoals hij meende dat ze eruit zagen en deze tekeningen werden gepubliceerd in1959 samen met de genoemde TD beschrijving. Een van deze tekeningen toont het jong stadium van TD, de andere het uitzicht van een volwassen exemplaar.

In de biotoop waar de TD voor de eerste maal gevangen werd bevond zich ook een kleurvariant van TM en die twee soorten leefden daar op opvallende wijze uitstekend samen. Natuurlijk droeg de verschillende diepte waarop deze twee typen voorkwamen er toe bij dat ze niet zo dikwijls direct met elkaar geconfronteerd werden. In het begin dacht men dat TD alleen op die plaats gevonden werd maar later werd TD ook waargenomen op meerdere plaatsen in het Tanganjikameer, samenlevend met andere Tropheus soorten en voorkomend in meerdere kleurvarianten die nader zullen beschreven worden in het betreffende hoofdstuk. TD komt zoals vroeger gezegd in enigszins dieper water voor dan TM maar dit is alleen het geval voor de volwassen exemplaren. De jongen houden zich in meer ondiep water op, dichter bij de kust. De oorzaak hiervan is vrij eenvoudig: Hier vinden zij een biotoop met kleinere stenen die ideale schuilplaatsen vormen net aangepast aan hun grootte. Tussen de grotere rotsen zou het broed gemakkelijk kunnen achtervolgd worden door potentiële vijanden en daardoor nauwelijks overleven. Ook het vormen van groepen in het jeugdstadium is ook een vorm van “beschutting.” De volwassen TD heeft niet de neiging om groepen te vormen zoals de jongen en in de natuur kan men ze vaak aantreffen in paren of helemaal alleen. In paren is wellicht lichtelijk misleidend vermits de TD zoals de overige Tropheus als polygaam mag beschouwd worden, dit wil zeggen dat hij er de voorkeur aan geeft meerdere wijfjes in zijn nabijheid te hebben, of in elk geval te paren met een reeks van verschillende wijfjes. In onze aquariums komt het meer voor dat hij slechts een wijfje accepteert.
Tegelijker tijd mag gezegd worden dat dit verschijnsel zeldzamer is bij Tropheus moorii voor wie men zich zoveel wijfjes moet aanschaffen als de beurs het toelaat. De TD is van natuur, zoals de TM en overigens alle Tropheussen een algeneter en een muilbroeder. De TD kenmerkt zich door zijn zwarte grondkleur en zijn karakteristieke witte buikband. De mond is lichtjes meer naar voorgericht als bij de TM. Het is gebleken dat de TD in gevangenschap vredelievender is dan bijvoorbeeld de TM en bij de juiste verzorging is het gemakkelijker hen tot vermenigvuldigen te brengen.
Ik was praktisch gedwongen om hen een uiterst zorgvuldige verpleging te geven want ze hadden mij een klein vermogen gekost. Er waren nog maar weinig exemplaren in Europa ingevoerd. Bij de aankomst waren mijn exemplaren slechts enkele centimeter groot en ik had het genoegen hen te volgen van jongen tot volledig ontwikkelde cichliden, en in ruil voorde goede zorgen schonken zij mij verschillende worpen prachtige jongen.
Het was zeer leerrijk voor mij de hele levenscyclus van de TD te bestuderen van jonge tot volwassen cichliden en ik durf zeggen dat het een goede algemene regel is voor alle Tropheus-soorten: schaf U altijd jongen of kleinere exemplaren aan, dat vereist geduld maar geeft gegarandeerd het grootste rendement bij het kweken. Het is reeds gezegd dat de TD samenleeft met onder andere de TM. Wanneer cichliden kunnen samenleven in een enkel biotoop wil dit normaal zeggen dat ze zich met verschillend voedsel in leven houden. Ik heb reeds geschreven dat alle Tropheus-soorten algeneters zijn.
De TD is dus ook een algeneter. Maar hoe kunnen dan volwassen dieren van een verschillende soort samen leven en samen eten in dezelfde biotoop zonder ”elkaar buiten te eten?”. Dat kan gebeuren als ze beiden algen afgrazen maar op verschillende manieren en op verschillende plaatsen in hetzelfde biotoop. Hiervoor is de mondplaatsing verantwoordelijk. De TD’s en de TM’s hebben een verschillende mondstand. Geen van beiden is in staat de algen van een heel rotsoppervlak geheel af te grazen en daarom laten ze iets over voor het type dat juist de mondplaatsing heeft om de overige algen af te raspen. Wij kennen dezelfde combinatie bij de “paardenneuzen” die ook afkomstig zijn van het Tanganykameer, bij wie tot drie geslachten zich kunnen voeden in het zelfde biotoop met het zelfde voedsel. Het gaat hier over de soorten Eretmodus cyanostictus, Spathodus erythrodon en Tanganicodus irsacae. De TD is gemakkelijk te herkennen en wordt slechts zelden verwisseld met andere exemplaren van deTropheus soorten.

T. brichardi in het wild (Tanzania – Mahale NP)

Tropheus brichardi (Nelissen & Thys van den Audenaerde,1975)
De derde Tropheus in de rij is de Tropheus brichardi. De TB werd beschreven in 1975 door Dr. Mark Nelissen en zijn collega Thys van den Audenaerde. De beschrijving vond plaats op basis van 10 geconserveerde exemplaren die ze gekregen hadden van Pierre Brichard. Pierre Brichard ontdekte ze en voerde ze uit en in de beschrijving kregen deze vissen de naam van deze man. Deze exemplaren werden gevangen bij Nyanza, langs de Burundi kust van het meer (Oostkust). De TB heeft een lichaam zoals de andere Tropheus soorten, doch er zijn enkele verschillen t.o.v. TM: de muil is rechtlijniger en breder, de kop is langer, de buikvinnen zijn korter en de zone tussen de ogen (interorbital space) is smaller. Nochtans zijn deze verschillen zo klein dat ze enkel bij dode dieren kunnen vastgesteld worden. Bij levende dieren zijn we voor determinatie aangewezen op de kleurpatronen.
Het grootste exemplaar van de TB types die aangewend werden voor de beschrijving was 86,3cm doch in de beschrijving van Walter Deproost (Cichlidae aug.1981) lezen we dat deze vissen wel 13cm groot worden.
De TB leeft in het meer in grote populaties net zoals de TM. Verrassend is wel dat op de plaatsen in het meer waar TB voorkomt er geen populaties van TM voorkomen alhoewel TM wel voorkomt op plaatsen waar men TROPHEUS POLLI en TD aantreft (Hans J.Herrmann 1987).
De eerste maal dat ik de wetenschappelijke beschrijving las was ik verbaasd omdat ik uit de tekst heel duidelijk de Tropheus herkende die aquariumliefhebbers al lang in hun bezit hadden onder de volkse naam “Choco- Moorii “.
Dit is er een goed voorbeeld van dat de kleurvarianten die door de aquariumliefhebbers geplaatst werden in het kader van een bepaalde soort, gemakkelijk van soort kunnen veranderen wanneer de wetenschap er zich gaat mee bemoeien, maar in principe is de volgorde verkeerd. In werkelijkheid zou de wetenschap er zich meer moeten mee bezig houden maar dit is erg moeilijk in een tijd, waarin de import steeds maar toeneemt. Ook Nelissen dacht eerst dat de door Brichard toegezonden exemplaren tot de soort moorii behoorden doch enkel tot op het ogenblik dat hij zijn studies begon en de morfologische verschillen bemerkte.

De eigen ervaring met TB is niet zo goed. De gekregen exemplaren waren al tamelijk groot. (12 à 30 cm ). Ze waren zeer agressief en vermits ze groot waren bezorgden ze mij niet veel plezier. In de groep waren enkele mannetjes die elkaar niet konden zien en het was onmogelijk enige harmonie in de groep te brengen. Ook het vullen van het relatief grote aquarium met een massa rotsstenen en een daling van de temperatuur bracht geen rust in de groep. Ik zag mijn Tropheus duboisi slechts in korte flitsen en het kwam mij voor dat ze in plaats van bruin soms grijsachtig gekleurd waren.

De vissen in schriksituaties en stress hadden een zwakke tendens donkerder dwarsstrepen te vertonen. Nochtans de normale grondkleur is bruin. Men beschrijft het type exemplaar als bruinkleurig met een donker gekleurde staartvin. Op de rug bevindt zich een zadelachtige, geelwitte vlek terwijl de buik een soortgelijke maar kleinere vlek vertoont. De bleke lippen zijn met een donker bandje afgezet. De buitenste rand van de weke huid in de aarsvin is stralend oranje, en aan de achterste rand bevinden zich 5 tot 8 gele of oranje vlekken. Het oog is wit met uitzondering van de zwarte pupil. Het bovenste gedeelte van het oog kan bij tijd een beetje geelachtig zijn. Een eerste kleur variant heeft een bruin lichaam met gele dwarsbanden; een ander is geheel bruin met enkel een gelige buik. Het kleurpatroon kan dus vergeleken worden met dit van de TM. De zadelvlek van de TB kan namelijk scherp afgelijnd zijn, ze kan vaag zijn of geheel ontbreken. Vooral bij vrouwtjes vindt men haast nooit een aanduiding van deze zadelvlek onafgezien van hun gemoedsstemming. De agressiviteit van mijn Tropheus duboisi was geen uitzondering voor hun soort. Geleidelijk kreeg ik van andere aquariumliefhebbers bevestigende vermeldingen en daarom durf ik concluderen dat de TB zeer agressief is, onafgezien zijn levensruimte, de aanwezigheid van soortgenoten of andere Tanganjika cichliden. De TB volgt natuurlijk het zelfde gedragspatroon inzake voedsel zoeken en voortplantingsritueel als dat van de vroegergenoemde TM’s en TD’s.
Nelissen zegt dat de TB een wit uitziende mond heeft, omkranst met een donkere ring. Dit wordt toegeschreven aan het feit dat de TB wanneer hij algen afgraast zijn hele mondpartij krachtig tegen de rots drukt en daarbij de lippen “lichtjes” pijn doet. Als gevolg van het bleke uitzicht van de TB is deze verdonkerring zeer duidelijk en Nelissen vermeldt in zijn later werk over het uitzicht van de TB in verschillende fasen, dit fenomeen opnieuw. Wij kennen hetzelfde verschijnsel bij de TD waar men echter slechts bij enkele exemplaren de witte mondpartij aantreft en nog duidelijker ziet ingevolge de koolzwarte grondkleur van de TD.
Hetzelfde deden in werkelijkheid ook Fryer & Iles vermits zij zoals eerder vermeld, bij het bestuderen van de fauna van het Tanganjikameer exemplaren van TM opmerkte die chocolade-bruin waren met één of meer grote gele vlekken.
Er wordt hier gesproken over cichliden die zij opmerkten in de omgeving lichtjes ten zuiden van Lutunga maar toch meer noordelijker dan Nyanza, waar Brichard zegt zijn prototype van de TB gevangen te hebben. Dit zou er op kunnen wijzen dat de TB verspreid is over een groter gebied in het noordoostelijk deel van het meer. Als gevolg hiervan moet hij kunnen samen leven met andere van de gekende TM en TD varianten. Pierre Brichard vermeldde in een voordracht in 1976 dat hij bij Minago bij Nyanza een Tropheus moorii had gevangen die volledig zwart was en niets te maken had met de TB. Eigenlijk gaat het werkelijk om een typische TM en daarmee is een zeker samenleven bewezen, althans in dit gedeelte van het meer.
In 1975 kwamen er op de aquariummarkt een aantal Tropheus-varianten die morfometisch en wat kleur betroffen zo dicht de TB benaderden dat men ze zonder problemen bij de soort Brichardi kon klasseren. De tot nu toe gekende varianten heb ik nader beschreven in het hoofdstuk van de kleurvarianten van de TB. Op enkele uitzonderingen na zijn de TB varianten zo agressief en zo kleurloos dat ik niet verwacht dat ze een succes zullen kennen bij de aquarianen.

Ondanks hun nadelen zijn een deel van de varianten verder geïmporteerd geworden, verkocht en gekweekt en men heeft geconstateerd dat de jongen in de groeiperiode het normale “streepjespatroon” vertonen. Nu met verloop van de tijd de TB duidelijker beschreven is geloof ik niet dat deze soort in volwassen toestand nog verward wordt met de overige Tropheus soorten, maar dat daarentegen moeilijk blijft om enkele TB kleurvarianten onderling van elkaar te onderscheiden.

Tropheus moorii kasabae
De reden waarom deze soort hier wordt beschreven is vooral van chronologische aard. Mark Nelissen maakte deze beschrijving in 1977. Deze beschrijving en naamgeving waren in die tijd niet te onderschatten. Van deze soort waren toen nog geen tekeningen gemaakt maar met het beeld van de oorspronkelijke TM voor ogen had men een voldoende uitgangspunt.
De Tropheus moorii kasabae (TMK) is namelijk aan de TM soort meer verwant dan met gelijk welke Tropheus van de andere soorten. Toen hij zijn beschrijving maakte dacht M.Nelissen dat hij een soort gevonden had die lichtjes afweek van de andere Tropheusvormen (kleurvarianten) en hij beschreef daarom TMK als een nieuwe sub-specie of ondersoort. Hij verdeelde hiermee de Tropheus moorii in twee ondersoorten nl. de Tropheus moorii moorii en de Tropheus moorii kasabae. Hij legde er de nadruk op dat TMM niet voorkomt in de Kasaba Bay, waaruit de beschreven exemplaren zouden stammen. Volgens Nelissen is de TMK goed te herkennen aan zijn kleuren en er wordt vermeld dat deze kleuren reeds beschreven zijn in1975 door Dr. Wolfgang Staeck die de variant de Regenboogmoorii noemt.

Tropheus brichardi (Nelissen & Thys van den Audenaerde,1975)
De derde Tropheus in de rij is de Tropheus brichardi. De TB werd beschreven in 1975 door Dr. Mark Nelissen en zijn collega Thys van den Audenaerde. De beschrijving vond plaats op basis van 10 geconserveerde exemplaren die ze gekregen hadden van Pierre Brichard. Pierre Brichard ontdekte ze en voerde ze uit en in de beschrijving kregen deze vissen de naam van deze man. Deze exemplaren werden gevangen bij Nyanza, langs de Burundi kust van het meer (Oostkust). De TB heeft een lichaam zoals de andere Tropheus soorten, doch er zijn enkele verschillen t.o.v. TM: de muil is rechtlijniger en breder, de kop is langer, de buikvinnen zijn korter en de zone tussen de ogen (interorbital space) is smaller. Nochtans zijn deze verschillen zo klein dat ze enkel bij dode dieren kunnen vastgesteld worden. Bij levende dieren zijn we voor determinatie aangewezen op de kleurpatronen.
Het grootste exemplaar van de TB types die aangewend werden voor de beschrijving was 86,3cm doch in de beschrijving van Walter Deproost (Cichlidae aug.1981) lezen we dat deze vissen wel 13cm groot worden.
De TB leeft in het meer in grote populaties net zoals de TM. Verrassend is wel dat op de plaatsen in het meer waar TB voorkomt er geen populaties van TM voorkomen alhoewel TM wel voorkomt op plaatsen waar men TROPHEUS POLLI en TD aantreft (Hans J.Herrmann 1987).
De eerste maal dat ik de wetenschappelijke beschrijving las was ik verbaasd omdat ik uit de tekst heel duidelijk de Tropheus herkende die aquariumliefhebbers al lang in hun bezit hadden onder de volkse naam “Choco- Moorii “.
Dit is er een goed voorbeeld van dat de kleurvarianten die door de aquariumliefhebbers geplaatst werden in het kader van een bepaalde soort, gemakkelijk van soort kunnen veranderen wanneer de wetenschap er zich gaat mee bemoeien, maar in principe is de volgorde verkeerd. In werkelijkheid zou de wetenschap er zich meer moeten mee bezig houden maar dit is erg moeilijk in een tijd, waarin de import steeds maar toeneemt. Ook Nelissen dacht eerst dat de door Brichard toegezonden exemplaren tot de soort moorii behoorden doch enkel tot op het ogenblik dat hij zijn studies begon en de morfologische verschillen bemerkte.

De eigen ervaring met TB is niet zo goed. De gekregen exemplaren waren al tamelijk groot. (12 à 30 cm ). Ze waren zeer agressief en vermits ze groot waren bezorgden ze mij niet veel plezier. In de groep waren enkele mannetjes die elkaar niet konden zien en het was onmogelijk enige harmonie in de groep te brengen. Ook het vullen van het relatief grote aquarium met een massa rotsstenen en een daling van de temperatuur bracht geen rust in de groep. Ik zag mijn Tropheus duboisi slechts in korte flitsen en het kwam mij voor dat ze in plaats van bruin soms grijsachtig gekleurd waren.

De vissen in schriksituaties en stress hadden een zwakke tendens donkerder dwarsstrepen te vertonen. Nochtans de normale grondkleur is bruin. Men beschrijft het type exemplaar als bruinkleurig met een donker gekleurde staartvin. Op de rug bevindt zich een zadelachtige, geelwitte vlek terwijl de buik een soortgelijke maar kleinere vlek vertoont. De bleke lippen zijn met een donker bandje afgezet. De buitenste rand van de weke huid in de aarsvin is stralend oranje, en aan de achterste rand bevinden zich 5 tot 8 gele of oranje vlekken. Het oog is wit met uitzondering van de zwarte pupil. Het bovenste gedeelte van het oog kan bij tijd een beetje geelachtig zijn. Een eerste kleur variant heeft een bruin lichaam met gele dwarsbanden; een ander is geheel bruin met enkel een gelige buik. Het kleurpatroon kan dus vergeleken worden met dit van de TM. De zadelvlek van de TB kan namelijk scherp afgelijnd zijn, ze kan vaag zijn of geheel ontbreken. Vooral bij vrouwtjes vindt men haast nooit een aanduiding van deze zadelvlek onafgezien van hun gemoedsstemming. De agressiviteit van mijn Tropheus duboisi was geen uitzondering voor hun soort. Geleidelijk kreeg ik van andere aquariumliefhebbers bevestigende vermeldingen en daarom durf ik concluderen dat de TB zeer agressief is, onafgezien zijn levensruimte, de aanwezigheid van soortgenoten of andere Tanganjika cichliden. De TB volgt natuurlijk het zelfde gedragspatroon inzake voedsel zoeken en voortplantingsritueel als dat van de vroegergenoemde TM’s en TD’s.
Nelissen zegt dat de TB een wit uitziende mond heeft, omkranst met een donkere ring. Dit wordt toegeschreven aan het feit dat de TB wanneer hij algen afgraast zijn hele mondpartij krachtig tegen de rots drukt en daarbij de lippen “lichtjes” pijn doet. Als gevolg van het bleke uitzicht van de TB is deze verdonkerring zeer duidelijk en Nelissen vermeldt in zijn later werk over het uitzicht van de TB in verschillende fasen, dit fenomeen opnieuw. Wij kennen hetzelfde verschijnsel bij de TD waar men echter slechts bij enkele exemplaren de witte mondpartij aantreft en nog duidelijker ziet ingevolge de koolzwarte grondkleur van de TD.
Hetzelfde deden in werkelijkheid ook Fryer & Iles vermits zij zoals eerder vermeld, bij het bestuderen van de fauna van het Tanganjikameer exemplaren van TM opmerkte die chocolade-bruin waren met één of meer grote gele vlekken.
Er wordt hier gesproken over cichliden die zij opmerkten in de omgeving lichtjes ten zuiden van Lutunga maar toch meer noordelijker dan Nyanza, waar Brichard zegt zijn prototype van de TB gevangen te hebben. Dit zou er op kunnen wijzen dat de TB verspreid is over een groter gebied in het noordoostelijk deel van het meer. Als gevolg hiervan moet hij kunnen samen leven met andere van de gekende TM en TD varianten. Pierre Brichard vermeldde in een voordracht in 1976 dat hij bij Minago bij Nyanza een Tropheus moorii had gevangen die volledig zwart was en niets te maken had met de TB. Eigenlijk gaat het werkelijk om een typische TM en daarmee is een zeker samenleven bewezen, althans in dit gedeelte van het meer.
In 1975 kwamen er op de aquariummarkt een aantal Tropheus-varianten die morfometisch en wat kleur betroffen zo dicht de TB benaderden dat men ze zonder problemen bij de soort Brichardi kon klasseren. De tot nu toe gekende varianten heb ik nader beschreven in het hoofdstuk van de kleurvarianten van de TB. Op enkele uitzonderingen na zijn de TB varianten zo agressief en zo kleurloos dat ik niet verwacht dat ze een succes zullen kennen bij de aquarianen.

Ondanks hun nadelen zijn een deel van de varianten verder geïmporteerd geworden, verkocht en gekweekt en men heeft geconstateerd dat de jongen in de groeiperiode het normale “streepjespatroon” vertonen. Nu met verloop van de tijd de TB duidelijker beschreven is geloof ik niet dat deze soort in volwassen toestand nog verward wordt met de overige Tropheus soorten, maar dat daarentegen moeilijk blijft om enkele TB kleurvarianten onderling van elkaar te onderscheiden.

Tropheus moorii kasabae
De reden waarom deze soort hier wordt beschreven is vooral van chronologische aard. Mark Nelissen maakte deze beschrijving in 1977. Deze beschrijving en naamgeving waren in die tijd niet te onderschatten. Van deze soort waren toen nog geen tekeningen gemaakt maar met het beeld van de oorspronkelijke TM voor ogen had men een voldoende uitgangspunt.
De Tropheus moorii kasabae (TMK) is namelijk aan de TM soort meer verwant dan met gelijk welke Tropheus van de andere soorten. Toen hij zijn beschrijving maakte dacht M.Nelissen dat hij een soort gevonden had die lichtjes afweek van de andere Tropheusvormen (kleurvarianten) en hij beschreef daarom TMK als een nieuwe sub-specie of ondersoort. Hij verdeelde hiermee de Tropheus moorii in twee ondersoorten nl. de Tropheus moorii moorii en de Tropheus moorii kasabae. Hij legde er de nadruk op dat TMM niet voorkomt in de Kasaba Bay, waaruit de beschreven exemplaren zouden stammen. Volgens Nelissen is de TMK goed te herkennen aan zijn kleuren en er wordt vermeld dat deze kleuren reeds beschreven zijn in1975 door Dr. Wolfgang Staeck die de variant de Regenboogmoorii noemt.

Ik persoonlijk kon deze nieuwe beschrijving niet onmiddellijk accepteren want ik had een TM uit de Kasabae Bay samen met een echte Regenboogmoorii in één hetzelfde aquarium en die waren zo verschillend gekleurd dat ik op elk ogenblik de twee varianten kon uit elkaar houden. Nelissen beweerde echter in zijn beschrijving dat deze twee typen identiek waren. Door een persoonlijk contact met Dr. Nelissen kwam ik tot de bevinding dat de etiketten op de zending van de bestudeerde exemplaren verkeerd waren. De cichliden zouden niet in de Kasabae Bay door M. Mischa Fainzibber zijn gevangen. Professor Dr. Thys van den Audenaerde, die de verzameling van Tervuren beheert, was in twijfel over de juiste identificatie over de vissen die gebruikt werden bij de TMK beschrijving van Dr. Nelissen. Niettemin houdt Nelissen aan zijn beschrijving die hij waardevol en acceptabel vindt, zelfs wanneer deze vissen helemaal niet voorkomen in de Kasabae Bay. Alle Tropheus dieren van Zambia die tot nu toe gekend zijn (van Moliro tot de Kalombo rivier) behoren blijkbaar tot de ondersoort Tropheus moorii kasabae. De TMK van Nelissen zou gevangen zijn in de Kasabae Bay in Zambia.
Hij gelijkt op de gewone TM inzake lichaamsbouw maar wijkt biometrisch toch een beetje af van de TMM. De neuspartij bij de TMK is langer, het oog is kleiner en de vinnen zijn in doorsnee korter. Het grootste gevangen exemplaar dat voor de beschrijving gevangen werd had een totale lengte van 12,38 cm. Het hoofd en het middelste deel van het de lichaamszijden zijn donker-rood-bruin en de buik is licht bruingeel. De borst is rood en de hals (?) blauwachtig. De rugvinnen zijn donker violet afgezien van een donkere roodachtige purperen band die voorkomt in het midden van de vinnen. De staartvin is zwart, de aarsvin blauwviolet bij de basis, verder donkerrood tot purper en uiteindelijk zwart. Dit was de beschrijving van een volwassen dier in volle kleurpracht en er moet ook aan toegevoegd worden dat de jonge exemplaren een totaal rode rug en aarsvin hebben. De rand van de staartvin is versierd met zwart.
De jongen hebben tot ze ongeveer 5 weken oud zijn 9 à 10 geelachtige tot kastanjebruine dwarsbanden. Deze banden doorsnijden de hele hoogte van het lichaam en we zien hier opnieuw het zo dikwijls vernoemde “strepen patroon ” dat zo typisch is voor het broed van de Tropheus. De kleurbeschrijving die Dr.Wolfgang Staeck maakte van dezelfde cichlide kwam zeer goed overeen met die van Nelissen. Staeck voegde er de essentiële lichtblauwe punten aan toe in de hoofd halsomgeving.

Rotskust

Een welbepaalde vangst-plaats krijgen we niet van Staeck maar hij legt er de nadruk op in zijn artikel over “De zuidelijke rassen van Tropheus moorii ” dat de kust van Zambia erg is ingesneden en afwisselend bestaat uit baaien en schiereilandjes. Het is dan ook zo dat deze kustzone, die in lengte redelijk beperkt is, een groot aantal geografische varianten herbergt. Men heeft aan de Zambia kust een reeks prachtig gekleurde varianten van de TM gevangen die na nadere studie bij de TMK’s van Nelissen zijn ingedeeld. Brichard meldde ook dat de volwassen mannetjes uit het zuidelijk deel van het meer een vlezig stootkussen hebben op de snuit veroorzaakt door een sterk gekromde kop en de onderstandige muil, waarmee ze de rotsen afgrazen. Bij de wijfjes uit het zuiden, als ook alle Tropheus dieren uit het noorden ontbreekt dit stootkussen en is de kromming van de kop minder geprononceerd.

Een ding is toch zeker.
Sinds de invoer van de Zambia kust kregen de aquarium-liefhebbers enkele juweeltjes van schoonheid en pracht om in het aquarium te zetten. Wanneer men alle kleurvarianten bekijkt die nu van de Zambia-kust worden ingevoerd krijgt men lust ze allemaal in èèn aquarium onder te brengen. Doe dit echter nooit, want de mogelijkheid bestaat dat deze varianten gaan kruisen wat helemaal niet te rechtvaardigen is noch voor de gewone aquariumliefhebber noch tegenover de wetenschap en de natuur.

Tropheus polli (G.S. Axelrod, 1977)
In 1977 werd nog een Tropheus beschrijving gepubliceerd. Ditmaal ging het om de Tropheus polli die door Glenn S. Axelrod onder de loep was genomen. Opnieuw ging het om een soort die de aquariumliefhebbers reeds kenden. Hij werd door hen aanzien als een zelfstandige soorten bekend onder de naam “Wimpelmoorii “. G.S. Axelrod neef van de later beroemde Herbert R. Axelrod volgde de methode van Nelissen in de beschrijving van Tropheus varianten. Hij vergelijkt zijn nieuwe soort met de vroegere beschrijvingen en brengt die punten naar voor die zijn onderwerp waardig maken om tot een nieuwe zelfstandige status verheven te worden. Als nieuwigheid op het gebied van het onderzoeken en praktische beschrijving van soorten, maakt hij gebruik van de elektronen microscoop om de tanden gedetailleerd te onderzoeken en zijn beschrijving is dan ook geïllustreerd met opmerkelijke foto’s daarvan. G.S. Axelrod preciseert dat de kleuren geen criteria zijn, vermits de Tropheus soorten voorkomen in verschillende kleuren.

Voor mij is die stelling niet correct, De kleuren en ook de plaats van de kleuren is van groot belang bij de indeling, samen met de geografische ligging, denk maar aan de dominerende rode kleur bij de zuidelijke varianten van TM. Een belangrijke vraag is of we geen verdere verschillen zouden vinden bij de gekende kleurvarianten van een zelfde soort als we hierbij G.S.A.’s microscoop-scan methode zouden gebruiken. Wat er ook van zij, we moeten deze beschrijving ernstig nemen en nadat G.S.A het samen existeren vermeldt meteen rode kleurvariant van de TM de “dubbelvlekmoorii” begint hij zijn zeer gedetailleerde Tropheus polli beschrijving: Volwassen mannetjes zijn egaal grijs of bruin, met enkele olijfgroene weerschijnen. Het lichaam en de vinnen van wijfjes en jongen zijn olijfgroen tot bruinachtig en de flanken zijn doorstreept met acht witgele dwarsbanden, tussen de kieuwen en de staartwortel. Een negende band bevindt zich op het buitenste deel van de kieuwdeksels. Hij kan ook nog twee gelijkaardige strepen hebben op de snuit en boven de ogen. Deze laatste strekt zich meestal uit op de kaken tot aan de keel. De ogen zijn lichtblauw, de bovenrand is zwart. De bovenste hoek van de kieuwdeksels is met een zwarte vlek getooid. Ter hoogte van het zachte gedeelte in de rug-, en aarsvin, alsook in het midden van de staartvin, vinden we kleine vlekjes en oranje sporen.

Ik moet hier opmerken dat heel weinig Tropheus typen iets hebben van een streep-tekening in volwassen toestand. De streep-tekening is karakteristiek voor jonge exemplaren. De Tropheus polli is verder te herkennen aan zijn speciale vin-tekening en tevens door de vorm van de vinnen. De staartvin is halvemaan-vormig juist zoals we dat kennen van een andere Tanganjikacichlide, nl. Lamprologus brichardi. De mond van de Tropheus polli is over het algemeen kleiner dan bij de andere Tropheussoorten. De standaardlengte (gemeten van de neus tot de basis van de staartvin) is over het algemeen groter bij de volwassen Tropheus polli dan bij de andere volwassen Tropheussoorten. G.S.A. trekt een parallel met de Tropheus annectens en hij stelt vast dat zo wel de Tropheus polli als de TA 4 harde vinstralen in de aarsvin hebben. Verdere vergelijkingen tussen Tropheus polli en TA werden niet uitgevoerd. De Tropheus polli heeft zijn naam gekregen van Max Poll waarvan G.S.A. meent dat hij de persoon is die meer heeft gedaan dan wie ook om de kennis over de Tanganjika cichliden te verspreiden. Dat kunnen de meeste aquariumliefhebbers zeker beamen. De totale lengte gemeten van de neus tot het einde van de staartvin van het grootste dier aangewend voor de beschrijving is 16,5 cm, en voor één keer was het de beschrijvende auteur die zelf de exemplaren gevangen had. (Dit is toch wel een waarborg voor de juistheid van de gegevens over de vangstplaats en dergelijke. De vangstplaats is dan ook nauwkeurig vastgelegd op de kaart).

Oostkust

Tropheus polli is afkomstig van het midden van de oostkust, tegenover de Lukuga rivier en Kalemie. Glenn Axelrod heeft de soort aangetroffen langs de zuidkust van Bulu eiland en rond Bulu Point.
Zoals reeds eerder vermeld werd er over Tropheus polli gesproken in maart 1976 onder de naam wimpelmoorii, en dit door zijn langgerekte staartvinpunten die toen beschreven werden als ‘sluierachtig’. Ongeveer een jaar later kwam dan deze vis voor goed op de aquariummarkt en werd goed verspreid onder de aquariumliefhebbers. De verspreiding werd wel in de hand gewerkt door de goede ligging van de vangstplaats daar er in Kigoma (ten noorden van Bulu Point) een goed uitgebouwd vangstation aanwezig is (of was). Men is daar in staat met moderne middelen de Tropheusvarianten te vangen en voor verzending klaar te maken. Meldenswaard is ook dat Glenn Axelrod zegt dat de Tropheus polli tussen de rotsen leeft op een diepte van 6 à 10 meter. Dit zal wel zo zijn, maar later voegt hij er aan toe dat Tropheus polli zich nooit meer dan 6 à 7 meter van zijn ‘standplaats’ verwijderd. Zelfs niet als hij bedreigd wordt. Dit laatste is in strijd met de beschrijvingen van Pierre Brichard die zijn vangstation een weinig meer naar het noorden had. Die betwisting is interessant en een studie in de betreffende biotopen alleen kan zekerheid geven. Het is nauwelijks te geloven dat sommige types van de Tropheus rond zwerven over een aanzienlijke oppervlakte terwijl anderen zich in een klein gebied zouden isoleren en daardoor zeer territoriumvormend zijn.

Mijn eerste persoonlijke indruk over Tropheus polli was de sprekende lichamelijke gelijkenis met een andere Tanganyika- cichlide nl Pseudosimochromis curvifrons. De zeer steile voorhoofdspartij. De plaatsing van de smalle mond en het uitzicht van de vinnen met uitzondering van de liervorm van de staartvin. De geslachten Tropheus, Simochromis en Pseudosimochromis zijn toch zeer nauw verwant maar hier gaan we nog wat dieper op in, in het hoofdstuk van de cichliden die op Tropheus gelijken.
Als we even de Afrikaanse cichliden buiten beschouwing laten kan men in verband met de Tropheus polli ook denken aan de Zuid-Amerikaanse cichlide Cichlasoma spilirum (Günter 1862) die ook dezelfde karakteristieke lichaamsvorm heeft en waarvan de staartvin voor wat de oudere exemplaren aangaat, ook opmerkelijk langgerekt kan zijn.
De Tropheus polli die nu goed verspreid is onder de aquarianen wordt in volwassen toestand wel nooit met andere Tropheussoorten of varianten verward.