T. moorii komt in sterk verschillende (in kleur en tekening) populaties voor in het gehele meer. Deze vissen zouden in groepen van minstens vijftien exemplaren gehouden moeten worden in een bak die zeer ruim bemeten is. Ze kunnen onderling nogal wat agressie ten toon spreiden: hoe groter de groep, hoe minder problemen door agressie. Vijftien stuks is dus een absoluut minimum. Omdat er nl. meerdere soortgenoten bij elkaar in de buurt zwemmen, is de aandacht al weer gauw verlegd. Plaats deze vissen ook niet in een bak waar vissen in wonen die erg aan hun rust gehecht zijn: moorii’s zijn drukke vissen die door hun gedrag bv. andere vissen storen in hun broedgedrag. Combineer geen verschillende soorten T.moorii, daar de verschillende populaties onderling zullen kruisen.
Zoals alle Tropheussen is ook deze soort een muilbroeder, waar uitsluitend het wijfje zich om de broedzorg bekommert. Meestal worden 10 tot 15 eieren in een legsel waargenomen. Na vier tot vijf weken laat het wijfje de jongen vrij. Deze hebben inmiddels een lengte van ruim 15 mm. Bij gevaar neemt het wijfje nog een aantal dagen de jongen terug in de muil, maar al vlug weten de jongen zich in veiligheid te stellen in de nauwe spleten tussen de steenformaties. De jongen worden soms verspreid over een langere periode losgelaten. Zeker in geval van weinig rust in de bak probeert het vrouwtje een aantal jongen zo lang mogelijk in de bek te houden. Doordat de jongen wel groeien passen er steeds minder in haar bek en wordt er af en toe een jong niet meer teruggenomen. Mannelijke dieren kunnen nogal eens ruw met de vrouwtjes omgaan en hen agressief najagen en zelfs verwonden wanneer ze niet bereid zijn te paren. Daardoor kan het gebeuren dat een vrouwtje wordt gestoord in de broedzorg waardoor het nest niet succesvol wordt grootgebracht. Veel kwekers zijn gewoon na twee weken muilbroeden het vrouwtje uit te vangen en in een aparte bak onder te brengen. Nu kan ze na nog eens 2 weken in een rustige omgeving de jongen loslaten. Het ‘strippen’ van vrouwtjes (onder dwang openen van de bek zodat ze de jongen loslaat) wordt in de regel afgeraden. Het levert veel en vooral onnodige stress op. Het vrouwtje kan hierbij beschadigd raken. Het schijnt ook dat de jongen met deze methode net na de geboorte de ‘imprinting’ mislopen. Hierdoor zouden de vrouwtjes op latere leeftijd slechte muilbroeders worden. In een aparte bak kan het vrouwtje nog 1-2 weken bij de jongen worden gelaten. Ze kan dan aansterken om vervolgens naar de groep terug te keren. Dit terugplaatsen is overigens niet eenvoudig omdat een ‘nieuwe’ vis vaak niet door de bestaande populatie wordt geaccepteerd. Niet accepteren resulteert dan in vele uitvallen van de andere vissen, niet zelden tot de dood leidend. Door de vrouw in de avonduren terug te plaatsen, de inrichting van de bak grondig te wijzigen en water te verversen lukt het beter de vrouw weer in de groep opgenomen te krijgen. De jongen kunnen worden grootgebracht met Artemia-naupliën, gezeefde cyclops en fijngewreven (plantaardig) droogvoer.
Omdat de Tropheus-soorten zich hebben gespecialiseerd in het afgrazen van ‘Aufwuchs’, de laag alg met de daarin levende micro-organismen, moet men oppassen met de inrichting van de bak en het voeren. Ze grazen met zeer scherpe tandjes en zouden dus eenvoudig een verflaag van bv. de achterwand kunnen schrapen. Wat betreft het voer moet men bedenken dat dit dus voedselspecialsten zijn: ze hebben een lang maagdarmkanaal zodat ze plantaardige vezels goed kunnen verteren.
Eiwitrijk voedsel (lees: voedsel op dierlijke basis) zoals rode muggenlarven kan voor deze dieren dan ook de dood betekenen. Ook voedsel in tablet- of granula-vorm wordt liever niet gegeven. Tropheus-soorten zijn erg gevoelig voor verkeerde voeding. Er staat dan een ziektebeeld dat optreedt ten gevolge verkeerde voeding. Stress is ook vaak een factor die de ziekte kan veroorzaken. De vissen krijgen spijsverteringsproblemen en stoppen met eten. Een Tropheus die bij een voedering niet komt eten is uitzonderlijk en bij voorbaat verdacht van de ziekte. Goede observatie bij het voeren is dus van groot belang. Ze kleuren donkerder en zonderen zich af. Ze hebben mogelijk witte en/of slijmerige ontlasting, hoewel deze vaak later pas gezien wordt. Ze kunnen binnen 24 uur sterven. De ziekte heet ‘schommelziekte’ of ‘bloat’ in het Engels. In Malawi-aquaria wordt dit ook wel eens gezien. Door de spijsverteringsproblemen kan zich een bacteri�le en/of protozoaire (flagellaten) infectie manifesteren. De ziekte is besmettelijk en kan van zeer langzaam tot heel snel verlopen. Soms gaat de ziekte heel langzaam bij een enkel dier, maar het kan ook in een razend tempo door de gehele populatie gaan. Ook andere vissen kunnen slachtoffer worden. De behandeling dient snel te worden ingezet. Medicijnen op basis van nifurpirinol, metronidazol/dimetridazol kunnen, al dan niet gecombineerd, gebruikt worden. Preventie is uiteraard beter: Spirulina-vlokken en algen in het aquarium vormen een uitstekend voedsel voor deze dieren. Het moge duidelijk zijn dat daardoor de keuze voor gezelschap sterk beperkt wordt: echte vleeseters zijn niet gebaat bij een plantaardig dieet.