
De achternaam van deze vis betekent niets anders dan “staart” (caudo) “met stipjes” (punctatus). De fijne stipjes op de staart zijn op deze foto echter niet al te goed te zien. Met name het mannetje kan bij opwinding een dwarsstreping laten zien van 7 strepen. Deze kleinere cichlide, het mannetje wordt tot 8 cm, het vrouwtje blijft wat kleiner, komt voor in het zuidelijke deel van het Tanganyikameer en leeft daar tussen rotspartijen op zandgronden. Ze eten daar klein levend voer. In het aquarium stellen ze dat op prijs naast het hoofdvoedsel van cichlidenvlokken.
Indien er meerdere dieren worden aangeschaft, zal zich een stel gaan vormen. Deze zoeken een kleine holte op tussen de stenen. Deze holte wordt vaak verder uitgegraven, iets wat we bij veel Lamprologus-soorten zien. De circa 50 eitjes worden daar afgezet. Na 3 tot 4 dagen komen de eitjes uit en na ongeveer 5 dagen zwemmen ze vrij. Ze zijn groot te brengen met artemia-naupliën en fijngewreven droogvoer. De ouders verdedigen de jongen, maar zijn verder niet agressief. Er wordt melding gemaakt van een temperatuur van 26 graden om ze tot kweken aan te zetten, bij lagere temperaturen schijnt dit moeilijker te lukken.
Door zijn kleine formaat is deze vis geschikt voor het kleinere Tanganyika-aquarium. Omdat deze vis ook in slakkenhuizen afzet, of holen in de bodem tussen stenen maakr, is hij wel een concurrent voor slakkenhuiscichliden. Combineren hiermee kan dan ook alleen in een zeer ruim aquarium.