Een schitterende telg van de Neolamprologusfamilie, die qua kleur en tekening doet denken aan Julidochromis marlieri. Met dien verstande, dat deze vis een stuk kleurrijker is, en is uitgerust met een lierstaart en langpuntige vinnen. Ze worden tot 10 cm. groot en komen in het zuidelijk deel van het Tanganyikameer voor. Ze vertoeven daar voornamelijk op grotere diepten, hoewel ze ook ondieper dan 10 meter zijn aangetroffen (Konings, 1998). Hun natuurlijke dieet bestaat, net zoals dat van andere Neolamprologussoorten uit kleine ongewervelde dieren. In het aquarium zullen bijna alle voeders accepteren. Afgebeeld is N. buescheri ‘Kamakonde’.
De eitjes worden tegen het dak van een kleine holte afgezet, ongeveer 20 stuks. Soms zijn de legsels beduidend kleiner. Na 2 dagen komen ze uit, en als de dooierzak is opgeteerd na 10 dagen zwemmen de jongen vrij en happen vanuit en rondom hun geboorteplaats op alles wat komt langdrijven. Omdat de ouders, die de holte sterk verdedigen, snel meerdere legsels na elkaar produceren kan kannibalisme optreden. Jongen uit een eerder nest kunnen de nieuwe, pas geboren jongen opeten. De jongen kunnen gevoerd worden met gezeefde cyclops, artemia en fijngewreven droogvoer. Het zijn langzame groeiers.
Zoals bij meerdere Neolamprologussoorten kan het lastig zijn een goed koppel te vormen. Om dit eenvoudiger te maken kan de man samen met meerdere vrouwtjes worden gecombineerd. Er zal zich vanzelf een koppel vormen. De exemplaren die niet tot het gevormde koppel behoren zullen worden verjaagd. In een groot aquarium kunnen verschillende vrouwtjes hun eigen plek veroveren. Het mannetje kan dan meerdere nesten tegelijk hebben. Dit gedrag is ook bij Neolamprologus leleupi geconstateerd. In een kleinere bak kunnen de overige vrouwtjes beter worden uitgevangen.