Gnathochromis pfefferi

Tekst: Joren Blom

Algemeen
Gnathochromis pfefferi is een vissoort die al bij verschillende genussen ingedeeld is geweest. Hij werd in 1898 als eerste beschreven door Boulenger als Paratilapia pfefferi. In 1986 werd hij door Poll in het genus Limnochromis ingedeeld. In 1974 werd hij door Poll en Thys vanwege zijn tandstructuur ingedeeld tot het genus Haplochromis. In 2003 werd hij uiteindelijk door Sturmbauer ingedeeld in het genus Gnathochromis. Er zijn nog steeds discussies gaande of dit het goede genus is voor deze soort. Mogelijk krijgt deze soort later een eigen genus. 

Het is een vis waarvan de mannen 14 cm kunnen worden en de vrouwen 11 à 12cm. Ze hebben een redelijk spitse kop, met een bek die naar beneden open gaat. Zowel de mannen als de vrouwen hebben 7 tot 9 dwarsbanden over hun lichaam lopen die, afhankelijk van hun stemming, bijna niet tot zeer goed zichtbaar zijn. Als de dieren echt gestresst zijn verdwijnen alle dwarsbanden en krijgen ze een horizontale streep precies over het midden van hun lichaam. De kleur van de dieren is afhankelijk van de vangstplaats. Zo zijn er plaatsen waar de dominante mannen erg donker en grijs zijn. Maar ook plaatsen (zoals Cape Kachese) waar de dominante mannen een gele gloed over hun lichaam krijgen en bij de vinaanzet en de kop echt geel kleuren. De vrouwen zijn altijd grijs gekleurd met in hun rugvin een zeer lichtgele tekening. Tijdens de dracht worden de vrouwen een stuk bleker. De mannen en vrouwen zijn gemakkelijk te onderscheiden. Vanaf een centimeter of 5 krijgen de mannen duidelijke eiervlekken in hun aarsvin. 

De mannen onderling kunnen af en toe redelijk naar elkaar uithalen. Maar dat leidt bijna nooit tot beschadigingen. De vrouwen worden door de mannen over het algemeen wel goed getolereerd. Zelfs als een koppel aan het afzetten is worden andere vrouwen in de buurt getolereerd. Mannen die niet tot het afzettende koppel behoren worden echter ver uit de buurt gejaagd. Als een man het echt op zijn heupen krijgt moeten zelfs de vrouwen het ontgelden. Daarom is het aan te raden deze soort absoluut niet als koppel te houden maar als grote harem (1 man met minstens 4 vrouwen) of als groep van minimaal 8 exemplaren. Zelf heb ik goede ervaringen met een groep van 10 stuks waarvan de helft mannen was. Deze groep deed het goed in een 120cm aquarium en nu in een 160cm aquarium. De agressie naar andere vissoorten is nihil. Alleen tijdens het afzetten dienen ook de andere vissen uit de buurt te blijven. Vooral rovers, zoals meervallen en alen, worden hardhandig uit de buurt verwijderd.

Kweek
De kweek van deze soort is niet al te moeilijk. De man kiest een plaats op het zand uit, dicht bij de rotsen, waar hij wil afzetten en probeert de vrouwtjes te verleiden. Soms maakt hij een zeer ondiepe kuil. Als een vrouw paarbereid is volgt ze de man naar zijn afzetplek en begint het afzetten. Ze draaien rondjes om elkaar heen waarbij ze naar elkaar buik/aarsvin happen om elkaar te stimuleren. De foto’s hierboven en de foto helemaal onderaan zijn gemaakt tijdens het afzetten. De vrouw legt 1 of meerdere eieren en pakt ze snel op. De man wappert met zijn aarsvin waar duidelijk eiervlekken opzitten, de vrouw probeert die op te pakken en zo worden de eieren in de bek bevrucht. Afhankelijk van formaat en leeftijd van de vrouw variëren de nesten tussen de 30 en 80 jongen. Als de jongen na 3 tot 5 weken worden losgelaten zijn ze zo’n 6mm groot. Ze kunnen direct gevoerd worden met artemia naupliën of stofvoer. Na een paar weken beginnen de jongen al de typische streeptekening van hun ouders te krijgen en binnen 2 maanden zijn ze al 2,5cm lang. Ook bij de jongen is al onderlinge agressie aanwezig. 

Bijzonderheden
Deze vis doet het goed op een dierlijk dieet maar ook op een groenvoer dieet. Daarom zijn ze ook zeer geschikt om samen met Tropheus/Petrochromis-soorten samen te houden. 

Deze dieren jagen in de natuur op kreeftachtigen en kleine vissen. Als de kleine vissen, zoals slakkenhuiscichliden, al in het aquarium aanwezig zijn lijken ze helemaal met rust gelaten te worden. Er zijn in het verleden mensen geweest die ze probleemloos met Tropheussoorten hebben samengehouden. Daaruit kun je concluderen dat op een dieet van groenvoer deze soort ook goed kan gedijen.