Eretmodus marksmithi

De ‘goby’-cichlide leeft in de brandingszone van het meer, net als Spathodus en Tanganicodus. Ze houden dan ook van bewegend, zuurstofrijkwater. 
Vandaag de dag (jan-2021) worden twee verschillende Eretmodus soorten erkend. Eretmodus marksmithi leeft vooral in het noorden van het meer waarbij hij ongeveer 2/3 van de oostkust en 1/3 van de westkust bezet. Eretmodus cyanostictus is de andere soort die met name aan de zuidkant van het meer leeft. 
Ze hebben graag een ruime bak, minimaal 1.20m voorruitlengte en 50 cm. breedte met grote rotspartijen tot het wateroppervlak en dus ook veel schuilplaatsen tussen de rosten. Vooral de rotsen bij en tegen het wateroppervlak zullen met algen begroeiien. Eretmodussen grazen deze rotsen dan geregeld af. Bedenk dat in een bak van genoemde afmetingen alleen een koppel kan functioneren waarvan de dieren elkaar tolereren. Is dat niet het geval, dan kan worden gezien dat er binnen de soort een sterke agressie kan zijn. Een eenling kan het in zo’n bak zeker prima doen. Van andere vissen trekt E. marksmithi zich weinig aan, ze laten zich in ieder geval niet snel intimideren. Vanwege hun uitzonderlijke voedselbehoeften combineert deze vis goed met Tropheus-soorten. Ook tussen de vedervinnigen kunnen ze zich goed handhaven. De tot 9 cm. lange vis beweegt zich naast zwemmend ook ‘springend’ over de bodem voort, iets wat hem de bijnaam ‘clowncichlide’ heeft opgeleverd. Zoals veel Tanganyika-cichliden verschilt ook de Eretmodus van uiterlijk naargelang de vindplaats varieert. Hier getoond wordt E. marksmithi uit Burundi.

Kweek
Bij deze vis nemen beide partners deel in de broedzorg. Het zijn muilbroeders die 12 tot 30 eitjes afzetten. Na een dag of 15 neemt het mannetje de larfjes over. De ouders mogen daarom tijdens het eerste deel van de kweek nooit gescheiden worden. Nadat het mannetje de eitjes heeft overgenomen, kan hij apart gezet worden. Na nog eens 10 dagen worden de eitjes losgelaten. De jongen zijn nu 10 mm en eten dan fijngewreven spirulinavlokken en ander groenvoer. De jongen hebben een kleine mondopening en kunnen alleen zeer fijn voer opnemen. Ze kunnen zeer verschillend van kleur zijn.

Deze vissen zijn echte algengrazers. Ze hebben dan ook graag een omgeving die goed begroeid is met algen. Met hun harde tanden schrapen ze de rotsen af: de sporen zijn dan goed te zien. Voer deze dieren dan ook vooral met plantaardig voer zoals spirulina-vlokken. Ander voer kan, net zoals bij Tropheus, dodelijk voor ze zijn. Let tevens goed op met decoratiematerialen. Hun harde tanden kunnen eenvoudig een verflaag ergens afschrapen.