Darmflagellaten nader onder de loep

door Bart Jansen

Van de vele soorten flagellaten (Phylum Sarcomasigophora) komt er een aantal voor als endocommensalen in het maagdarmkanaal bij een groot aantal vissoorten. Bij vissen zijn er 2 soorten bekend die onder bepaalde omstandigheden pathogeen kunnen worden: Hexamita (vrijlevend) en Spironucleus (gastheergebonden). Ziektebeelden waarbij Hexamita salmonis een rol speelt zien we bij zalmachtigen, Spironucleus elegans is de soort die we zien bij sommige gastro-intestinale problemen van aquariumvissen. Een dikke buik is één van de symptomen die we daarbij kunnen zien. Het ziektebeeld draagt in het Engels de naam van dit opvallende symptoom: bloat.

Het is niet altijd duidelijk wat de oorzaak is overgroei en infectieus worden van Sprironucleus elegans in het achterste deel van het maagdarmkanaal. Toch zijn er factoren die een infectie kunnen veroorzaken, alsook factoren die vissen gevoeliger maken voor infectie.

1. Visgebonden factoren:

– anatomie van het maagdarmkanaal
Verschillende vissoorten hebben zich in de loop der evolutie gespecialiseerd in de opname en het verteren van plantaardig materiaal. Deze vissen hebben darmflora die hierop is ingesteld en de darm is langer dan de darm van vissen die voornamelijk dierlijk voedsel opnemen.
– voedselopname
Planteneters eten meestal meerdere lange perioden, en dat dagelijks. Vleeseters daarentegen eten vaker maaltijden, hoewel er ook vleeseters zijn die zich de hele dag door voeden met kleinere dieren.
– stressgevoeligheid
De factor stress, en mogelijk daardoor het tijdelijk niet opnemen van voedsel, speelt ook een rol van betekenis. Stress beïnvloed de werking van het maagdarmkanaal.
– gezondheidsstatus
Vissen met een immuundepressie of vissen die een andere ziekte doormaken of doorgemaakt hebben zijn gevoeliger.

2. Omgevingsgebonden factoren:

– voedselaanbod
Eiwitrijk (dierlijk) voedsel kan voor herbivore vissen problemen opleveren. Ook voedsel in pelletvorm, met name droge pellets, kunnen voor problemen zorgen doordat de pellets na opname vocht opnemen en opzwellen.
– voedselovergangen
Plotselinge voedselovergangen kunnen problemen veroorzaken voor de darmflora.
– stressfactoren 
Vissen kunnen op veel manieren stress ondervinden: problemen met voedsel, vervoer, huisvesting, waterkwaliteit, en gedrag van andere vissen en mensen kunnen hun weerslag hebben op het functioneren van het spijsverteringskanaal en de voedselopname.
– Infectiedruk

Klinische verschijnselen:

Het ziektebeeld dat door Spironucleus elegans veroorzaakt wordt kan sterk verschillen. Soms is een enkele vis aangetast, soms verspreid een infectie zich door het gehele aquarium en worden ook andere vissen en zelfs andere soorten ziek. Ook de hevigheid waarmee de infectie verloopt kent grote variatie: een vis kan wekenlang niet eten en langzaam wegkwijnen, een andere vis sterft binnen een dag na het vertonen van de eerste verschijnselen. Vissen infecteren zich door orale besmetting met uitwerpselen waarin trophozoieten of cysten zitten.

In het lichaam kan Spironucleus laesies in het maagdarmkanaal veroorzaken. De uitwerpselen van de vissen krijgen een krijtwitte kleur en/of zien eruit als lange dunne slijmdraden. De vis kan verschillende andere symptomen vertonen die al dan niet tegelijk optreden: vermageren (meer chronische vorm), anorexie (vaak het eerste symptoom dat opgemerkt wordt), uitspuwen van voedsel, donker of juist bleek verkleuren, zware adembewegingen, verstoppen, schommelend “stil” hangen, gezwollen buik, uitpuilende ogen. Het ziektebeeld is sterk afhankelijk van mogelijk ontwikkelen van een systemische infectie en/of het optreden van een secundaire bacteriële infectie. Dit kan ontstaan doordat (waarschijnlijk) bij verlaagde weerstand de trophozieten de mucosa kunnen invaderen en door de darmwand kunnen uittreden. Verscheidene buikorganen, spieren, ogen en hersenen worden vervolgens geïnfecteerd. 

Macroscopische en histologische afwijkingen:

De diagnose wordt meestal op basis van de klinische verschijnselen gesteld. Naargelang het invasieve karakter van de infectie kunnen de buikorganen meer of minder aangetast zijn. Bij een milde of beginnende flagellateninfectie kan er een enteritis optreden, in het darmlumen worden grote hoeveelheden trophozieten aangetroffen. Is er sprake van een systemische infectie, dan kunnen er ook flagellaten gevonden worden in de darmmucosa en andere buikorganen. De galblaas kan vergroot en ontstoken zijn. Ook kan er een gastritis met perforatie zijn. De buikorganen kunnen chronisch ontstoken raken. Nierschade kan uiteenlopen van tubulusatrofie tot necrose van de gehele nier. Ook levernecrose wordt waargenomen. Verschillende buikorganen kunnen oedemateus gezwollen zijn ten gevolge van degeneratie.

Diagnose en identificatie:

Bevestiging kan worden gevonden door een faecesmonster microscopisch te onderzoeken. Beter nog is post-mortem onderzoek en het maken van een uitstrijkje van darminhoud voor microscopische beoordeling. Ook kunnen uitstrijkjes en preparaten worden gemaakt van resp. bloed en organen. Maken en beoordelen van preparaten is alleen zinvol bij juist gedode vissen. De trophozoieten (5 tot 11 m lang) zijn te herkennen aan het feit dat ze diplozoisch zijn (2 cellen naast elkaar) en 8 flagellen hebben (6 aan de voorzijde, 2 aan de achterzijde). Ze bewegen zich snel in een rechte lijn voort. Om dit goed te kunnen waarnemen kan bij weefselpreparaten een druppel water of fysiologisch zout worden toegevoegd. Uitstrijkjes en orgaanpreparaten kunnen gekleurd worden met een Giemsa-kleuring. Flagellaten zijn dan als donkere ovale lichaampjes met 2 heldere banden zichtbaar. Ook zijn 2 kernen zichtbaar. Met een Haematoxyline/Eosine-kleuring zijn de 2 kernen ook goed zichtbaar te maken. 

Therapie en preventie:

Preventie bestaat uit het voorkómen van insleep van (andere) kiemen en het beperken van de risicofactoren. Medicamenteuze behandeling kan met metronidazol of dimetridazol. Eerstgenoemde zou beter werken. Deze behandeling moet bij zware infecties worden herhaald omdat er bij zware infecties veel oöcysten gevormd zijn. Deze zijn ongevoelig voor medicatie en kunnen na uitkomen de infectiedruk sterk doen toenemen. Omdat veel aangetaste vissen niet meer eten, wordt de eerste behandeling vaak gedaan door te doseren in het aquariumwater. De herhalingsbehandeling kan vaak wel via het voer toegediend worden.

Bij vermoeden of vaststellen van een secundaire bacteriële infectie kan behandeld worden met een passend antibacterieel middel. Omdat nifurpirinol (uit de groep van nitrofuranen) een vrij verkrijgbaar antibacterieel middel is wordt dit vaak gebruikt bij de bestrijding. Het kan met metronidazol worden gecombineerd. Als ondersteunende maatregel wordt in de literatuur aangegeven dat de watertemperatuur verhoogd kan worden naar 30 graden. Uiteraard alleen als de vissen daartegen kunnen. Een wetenschappelijke basis is hiervoor tot nog toe niet.

Bij het doseren van antibacteriële middelen in het water moet men rekening houden met de duur dat een geneesmiddel in het water opgelost zit. Vaak is na enkele dagen de concentratie geneesmiddel zodanig gezakt dat de werking niet meer effectief is. Omdat na doseren van metronidazol of dimetridazol de werking met name binnen 2 tot 3 dagen plaatsvindt, wordt aangeraden na deze periode 1/3 van het aquariumwater te verversen en te filteren over actieve kool. Verder hebben antibacteriële middelen hun weerslag op de bacterieflora in het aquarium. Indien er bij het aquarium een zgn. biologisch filter wordt gebruikt (een volumineus filter waarin voornamelijk bacteriën ammoniak en nitriet metaboliseren), dan kan tijdens de kuur het filter tijdelijk “kortgesloten” worden, zodat er gedurende 2-3 dagen alleen water binnen het filter circuleert zonder contact met aquariumwater.

Literatuurlijst:

1. Diergeneeskundig memorandum, jaargang no.2, juni 2002, blz.28
2. Hermann H-J (1999), Tropheus Verbreiten, Arten, Haltung, 94-95
3. Woo, P.T.K., S.L. Poyton (1995), Protozoan and Metazoan Infections, Fish Diseases and Disorders Volume 1, 28-41
4. Noga E.J. (2000), Fish Disease – Diagnose and Treatment, 193-196
5. Duijn, Van, C. jr. (1983), Ziekten in Zoetwateraquaria, 68-69
6. Schlotfeldt H-J, Alderman D.J. (1995), What should I do? A Practical guide for the fresh water fish farmer, 28-29
7. Haenen, O. (1998), Eencellige parasieten: Protozoën. Aquacultuur, mei 1998, 15-16